Voor het onderzoek maaiden de onderzoekers van Barenbrug op drie verschillende momenten, zowel de eerste snede als de tweede snede. De veldjes met Engels raaigras en rietzwenk werden elk in drieën gedeeld. Elk deel werd op een ander moment gemaaid. De eerste snede was op 14 april, 28 april en 15 mei. De tweede snede was telkens vijf tot zes weten later op 25 mei, 3 juni en 18 juni.
Tijdens de oogstmomenten is zowel de opbrengst alsook de voederwaarde bepaald. Een veel gehoord geluid is dat vroeg maaien van de eerste snede een hoge voederwaarde geeft. Maar of je nu half of eind april maait, dat maakt nauwelijks verschil, terwijl de opbrengst stijgt. Maar vanaf eind april zet de daling van de voederwaarde van gras in.